Skip to main content

Ik weet nóóit of ik levend aankom

“Het is niet zo leuk, als je elke keer dat je weggaat het gevoel hebt dat je je kinderen voor het laatst ziet.” Ik hoor het hem nog zeggen. Mat. Berustend. Of misschien is moedeloos een beter woord: “Maar wat kun je eraan doen?” Haast verontschuldigend voegde hij er als verklaring aan toe: “Ik weet nooit of ik wel levend aankom.”

Hij was een man van midden dertig. Met zijn omstandigheden was niks mis. Leuke vrouw, twee gezonde kinderen, goede baan, vrienden. Alles dik voor elkaar. Toch dreef deze onrust hem tot het nemen van allerlei maatregelen.

Voor hij vertrok met de auto was hij minstens een half uur bezig te controleren of de gordel echt wel goed vastzat, of de lichten het wel deden, of de banden niet zacht waren, of de benzinedop niet los zat, of de auto geen olie of benzine lekte en of de remmen het wel deden. Ook onderweg stopte hij steeds vaker voor een extra controle. Uiteindelijk duurde dat zo lang, dat hij steeds vaker te laat op zijn werk en bij klanten kwam en was hij via de bedrijfsarts naar de psychiater verwezen.

Diagnose: O.C.D. (Obsessive-Compulsive Disorder)

Bij OCD is er sprake van dwanggedachten en/of dwanghandelingen. Er zijn Obsessies: gedachten die je maar niet van je af kunt zetten. Er zijn Compulsies: handelingen om de onrust weg te nemen. En dat in een mate dat je moet spreken van een Disorder: een stoornis, iets wat je gewone leven verstoort.

De gedachte die hij maar niet van zich af kon zetten, was: “O jee, als ik maar geen ongeluk krijg, waardoor de kinderen hun vader verliezen.” Zijn dwanghandeling was: eindeloos controleren om mogelijke oorzaken van ongelukken uit te sluiten. En langzaamaan ging dat zo ver, dat je het een disorder moest noemen omdat het zijn welbevinden en functioneren duidelijk verstoorde.

OCD gaat dus niet over een keer extra controleren of de deur wel op slot is, of niet kunnen uitstaan dat je niet op een naam kunt komen. Nee, het gaat veel verder: je handen kapot wassen, uren per dag bezig zijn met controleren, of 200 kilometer terugrijden omdat je een kleinigheid bent vergeten. Soms ontwricht de dwangstoornis het hele leven en dat van de familie erbij. Gelukkig is niet elke dwangstoornis zo ernstig.

De aandoening is relatief onbekend en wordt vaak pas na jaren gediagnosticeerd

Dat komt niet in de laatste plaats door de schaamte. Omdat het gedrag zo onlogisch is. Je gaat op je werk echt niet vertellen dat je te laat bent omdat je onderweg 5 keer moest stoppen om te controleren of de benzinedop niet was losgetrild waardoor er mogelijk benzine uitliep, die misschien in brand kon vliegen.

Als je zo goed weet dat die dwanghandelingen overdreven zijn, waarom doe je ze dan toch? Deze vader kon óók wel bedenken dat andere mensen zulk gedrag niet vertonen. Of dat hij het vroeger óók niet deed. Waarom kon hij er dan niet mee stoppen?

Omdat ons gedrag maar voor een klein deel bepaald wordt door rationele overwegingen

En veel méér door hoe we dingen ervaren. En wat ervaren wordt bij dwang is een ontstellende onrust, die schreeuwt om herstel, ook al weet je verstandelijk wel dat het een neerwaartse spiraal is. Als je verstandelijk niet achter je handelen staat maar het toch moet doen, noemen we dat egodystoon. Niet passend bij jezelf. Eigenlijk is dat maar gedeeltelijk waar. Het past niet bij het verstandelijke denken maar het past wel heel erg bij het voelen.

Ik had een patiëntje van 14 jaar die vele honderden malen per dag vroeg aan zijn ouders: “Ben ik geen homo?” Ze stelden hem op alle mogelijke manieren gerust. Dat “niets erop wees”. Dat “als het wél zo was, ze nog net zoveel van hem hielden”. Maar hij bleef maar vragen. Ik besprak met zijn ouders, opzettelijk in zijn bijzijn, dat ze geleidelijk moesten stoppen met proberen hem gerust te stellen. Nog vóór ik verdere uitleg kon geven, barstte hij in tranen uit. Ik probeerde hem uit te leggen dat al dat geruststellen niet hielp. Door zijn huilen heen zei hij wanhopig: “Maar het helpt wél.”

En in zekere zin had hij gelijk. Het hielp om de onverdraaglijke onrust weg te nemen, ook al was het maar heel kort. Hij wist ook wel dat hij bezig blééf op deze manier, maar alles was beter dan de onverdraaglijke onrust.

Ik vergelijk het weleens met jeuk. Je kunt gek worden van de jeuk. Dan moet je krabben. Deze jongen werd gek van de onzekerheid of hij niet homoseksueel was. De vader werd gek van de ongerustheid, van het besef dat hij een ongeluk zou kunnen krijgen. Hij moest daar iets tegen doen. Hij kon verstandelijk nóg zo hard tegen zichzelf zeggen dat het vals alarm was, maar daar word je niet rustig van als het alarm innerlijk nog steeds door loeit.

Dat alarmgevoel overheerst alle verstandelijke relativering

Relativering zoals: de kans op een ongeluk is heel klein, je kunt nu eenmaal niet alles voorkomen, een zeker risico nemen hoort bij het leven. Dat soort gedachten helpen alleen als je ze ook zo kunt beleven. Maar als we een ernstig ongeluk gezien hebben, rijden we daarna ook even wat minder hard. Het besef van onze kwetsbaarheid, van wat er mis kan gaan, is dan even doorgedrongen.
Bij de vader was dat besef voortdurend aanwezig. Hij wist wel dat dat niet zinvol was maar daarmee ging het niet weg. Alle redenaties vallen in het niet bij zo’n sterke beleving. Er valt niet tegenop te redeneren. Een andere patiënt van mij had het gevoel dat ze vergeten was de lichten van de auto uit te doen, terwijl ze zag dat het stikdonker was in de garage. En toch moest ze terug de auto in. Verstandelijk, zelfs zintuigelijk was ze 100% zeker dat de lichten uit waren, maar het voelt anders.

Het voelt alsof het van levensbelang is

De vader kan echt niet wegrijden zonder al die controles. Anders heeft hij helemáál het gevoel dat hij regelrecht zijn dood tegemoet rijdt.
Zijn opmerking, dat het niet zo leuk is elke keer het gevoel te hebben dat je je kinderen voor het laatst ziet, zou ten onrechte de indruk kunnen wekken dat het een klein ongemak betreft. Dat hij het zo zei, was deels uit schaamte en deels uit een dof soort ‘berusting’. Want het is natuurlijk veel meer dan niet leuk. Als je dat echt zo voelt, en zo voelt iemand met dwang dat echt, dan kan dat je leven behoorlijk bederven ook al is het een denkbeeldige ramp.

“Ik weet nooit of ik levend aankom.” Dat weet niemand, maar de meesten van ons zitten er niet mee. Als je er wel mee zit omdat je het niet kunt relativeren, heb je een reëel probleem. Reëel, ook al gaat het over iets wat puur gevoelsmatig is. Gevoel is soms net zo ‘feitelijk’ als een uiterlijke gebeurtenis. Ik benadruk dit zo, omdat het vaak zo moeilijk is voor te stellen. ‘Je maakt je druk om niks.’ Dat klopt, maar juist dát is een groot probleem.

Dwang gaat meestal niet vanzelf over

De behandelmogelijkheden zijn daarentegen de afgelopen jaren behoorlijk verbeterd. Het is aannemelijk dat dwang sterker wordt naarmate het langer onbehandeld blijft. En daarmee wordt het op en duur steeds moeilijker te behandelen. Daarom is belangrijk snel te herkennen dat lijden aan een gevoelsmatig risico wel degelijk een reëel probleem is.

Menno Oosterhoff